
Er was eens...
Het verhaal van het trollenpad

Hoofdstuk 13
​
De heks keek Finn scherp, maar glimlachend aan.
“Ik ben Gudula en ik ben geen heks, maar gewoon heel, heel oud… en vervloekt door de duivel.”
Ze had het zachtjes gezegd, met haar ogen dicht en even hoorde je niets buiten het getik van lepels die uit
soepkommetjes geschept werden.
“Heel, heel lang geleden. Nog net voor ridders en kastelen, was ik een mooi, jong meisje.
Ik leefde hier niet ver vandaan in Herdersem en ging elke ochtend plichtsgetrouw naar de mis in de kerk van Moorsel.
Elke ochtend, nog voor de zon opkwam, vertrok ik. Om op tijd te zijn natuurlijk!
Er waren nog geen straten, nog geen verlichting, geen auto’s of bussen.
Het pad was donker en modderig en er was veel meer bos dan nu.
Ik wandelde dapper voort, elke dag, want ik had wel een beetje schrik, zo in het donker.
Daarom had ik mijn lantaarn mee.
Niet veel meer dan een klein kaarsje, net genoeg licht om te zien waar je je volgende stap zette.
Zodat ik niet zou struikelen.
En op een dag…oh, het was heel koud en het had net geregend, was ik aan het wandelen.
Hier niet ver vandaan, toen er opeens een duiveltje voor mijn voeten sprong!
Hij was helemaal zwart met rode ogen en puntige oren. Hij was niet zo veel groter dan Pieter hier.”
Pieter keek op met grote ogen en liet een boertje, nog steeds met soep op zijn neus.
Alle trollen moesten lachen.
“Het duiveltje lachte gemeen zodat je al zijn scherpe, witte tandjes kon zien.
Wat kom jij hier doen in mijn bos, vroeg hij. Ik kon niet antwoorden, ik was bevroren van angst.
En plots sprong hij naar voor en blies de kaars van mijn lantaarn uit!”
​
​
Hoofdstuk 14
​
Gudula stopte even en gaf een dikke snee brood aan Finn.
Die nam het gretig aan en stopte het in zijn mond.
Het was super lekker, donkerbruin brood en hij keek een beetje jaloers naar de trollen die allemaal soep aan het eten
waren. Gudula vertelde verder.
“Oh, ik was bang. Zeer bang.
Ik zag niets meer en wist niet meer naar waartoe!
En ondertussen hoorde ik het duiveltje triomfantelijk lachen, huppelend rondom mij.
Ik smeekte luidop dat iemand mij zou komen helpen en zat op mijn knieën in de koude, natte grond.
Helemaal alleen en ik weende tranen met tuiten.
En opeens verscheen er een elfje.
Het was niet veel groter dan mijn hand met een lange neus en puntige oortjes.
Het had een bloemknop op haar hoofd als muts, vleugels zoals een vlinder, maar dan doorzichtig.
Het gaf licht, net als een vuurvliegje.
Het fladderde naar de lantaarn en blies een soort blinkende stof naar de kaars, waarop die meteen weer in brand
schoot.
Gelukkig! Want ik had geen tondeldoos of lucifers mee.
Het duiveltje was nijdig en krijste luid.
“Heb jij altijd iemand nodig om je te helpen?”
Ik was bang en klemde mijn lantaarn stevig in mijn beide armen zodat die rekel hem niet meer kon uitblazen.
Het elfje fladderde bezorgd rond mijn hoofd.
De duivel stond opeens voor mijn voeten, in het kleine licht dat mijn lantaarn nog verspreidde.”Ik vervloek je tot een
eeuwigheid in het bos”, krijste hij, “totdat er vijf kinderen je vrijwillig willen helpen!
En zij zullen trollen zijn en jij, een lelijke, oude heks!”
Het laatste stukje brood viel uit Finn’s opengesperde mond.
“Hoe lang ben je hier dan al?” vroeg hij.
“Oh, zei Gudula glimlachend, slechts een kleine 1400 jaren.”
Finn had geen idee wat 1400 was, maar het klonk heel veel.
Opa was 70 en dat vond hij al genoeg.
Hoofdstuk 15
​
“ Met wat helpen ze je dan?” vroeg Finn.
“Oh, om allerlei kruidendrankjes te maken heb ik een hoop verschillende kruiden en bloemen
nodig en zij zijn sneller dan ik en zien beter in het donker.”
Ze zette zich recht met een kreun en schuifelde traag naar een grote, groene kast.
“Bovendien,” ging ze verder, terwijl ze nog een kommetje en een heel klein glazen flesje uit de
kast haalde,
“kan ik ook maar negen stappen uit het huisje zetten, net genoeg tot aan de waterput en
terug.”
Ze goot wat soep in het kommetje en deed er drie druppels in van het flesje.
Ze nam nog een eetlepel en roerde alles goed door elkaar.
“De flinke trollen hier gaan straks op pad om een heel speciale bloem voor mij te zoeken,”
zei Gudula terwijl ze met het kommetje soep terug naar Finns plek aan tafel schuifelde.
“Misschien moet je met hen meegaan en even helpen zoeken? Wie weet kom je Loebas nog
tegen.”
Het gekletter van de lepels in de kommen stopte, alle trollen keken benieuwd - een beetje
gespannen misschien - naar Finn.
De heks stond nu vlak naast hem en met een brede glimlach en fijne piepoogjes bood ze met
beide handen Finn het kommetje aan.
Ze vroeg zachtjes, met een bibberend stemmetje (zoals oude vrouwtjes wel vaker hebben):
“Och, lieve jongen, zou jij mij alsjeblieft niet willen helpen?”
Finn was een beetje suf door de warmte van de grote open haard in de kamer en hij had
reuzenhonger.
Hij nam het kommetje met beide handen aan.
Het was warm, maar niet heet.
De heks liet het kommetje echter niet meteen los.
Ze bleef Finn glimlachend aankijken.
Het haardvuur knetterde, voor de rest was het heel stil in de kamer.
“Euh…” Finn keek even naar de trollen.
Die staarden hem stil aan, behalve Emma die heftig knikte.
“Euh, ik wil jullie wel helpen, maar nadien moet ik meteen naar huis.
Anders gaat mama boos zijn op mij. En ik moet Loebas terugvinden.”
Alle trollen glimlachten, zelfs Saartje.
De heks liet het kommetje los.
Finn nam nog een stukje brood en viel toen de soep aan, uitgehongerd als hij was.
Hij slurpte dat het een plezier was om te horen.
Alle trollen juichten en wierpen hun lepels in de lucht.
Gudula sloeg haar handen in elkaar en kneep haar ogen toe, er was zelfs een traantje te zien, dat
langzaam naar haar dubbele kin druppelde.​
​
​


Hoofdstuk 16
Finn had het kommetje tegen zijn lippen gezet en dronk het in volle teugen leeg.
Net van boven de rand van de kom keek hij naar de rest.
Hij vroeg zich af waarom iedereen zo uitbundig was.
Hij zette het kommetje neer en toen zag hij zijn handen. Hij hapte naar adem!
Ze hadden een soort groen, bruine kleur, net als schors.
“Wat gebeurt er?”
Hij voelde aan zijn neus die langer werd en zijn oren die puntiger waren en in een
flits veranderde hij helemaal in een trol.
“Oh, nee! Ik ben een trol!”
Iedereen in de kamer applaudisseerde.
Pieter stak al lachende zijn tong uit,
Saartje stond op de bank en stampte
met haar voet in een ritme terwijl ze bleef
klappen.
Emma danste er vrolijk op los.
“Welkom,” zei Bastiaan, “nu ben je een van
ons!”
“Maar, maar… zo kan ik toch niet naar
mama en papa gaan?”
Finn wou bijna huilen, terwijl de rest aan het
juichen was.
Gudula legde zijn kleren op een hoopje naast
de kast.
“Och, mijn jongen, panikeer niet. Je bent de
vijfde trol! Nu kunnen we eindelijk allemaal
terug mens worden.”
“Hoe moeten we dat dan doen?” Finns ademhaling ging snel, hij was een beetje in paniek.
“We moeten de bloem halen,” zei Bastiaan enthousiast.
Gudula legde beide handen op Finns schouders.
“Wanneer ik de bloem heb, kan ik de laatste toverdrank maken en dan worden we allemaal weer
mens! Ik beloof het je hoor, je wordt zo weer de oude Finn!”.
“Ik weet waar ze is,” zei Bastiaan.
“Kom dan gaan we ze meteen halen”, zei Saartje ongeduldig.
“Ja, laten we dan gauw gaan!”
​