
Er was eens...
Het verhaal van het trollenpad
Hoofdstuk 1:
Finn is een flinke jongen die steeds zijn mama met alles helpt, altijd zijn boterhammetjes opeet en zijn huiswerk maakt. Op een dag was mama wat later (véél te laat) van haar werk en zenuwachtig begon ze het avondeten klaar te maken. Finn zat aan zijn klein bureautje in de woonkamer en had net gedaan met zijn huiswerk. Wiskunde, beeeurk! Wat saai! Mama zou het later wel nakijken, nu was ze veel te druk bezig aan het eten. Finn deed met een klap zijn boek dicht toen Loebas de hond (een grote, witte labrador) door de woonkamer stormde met zijn rode leiband in zijn muil. Hij probeerde te blaffen, maar dat lukte niet goed door de leiband. Hij rende snel rond in cirkeltjes te midden van de woonkamer. Fin vond dat grappig en lachte luid. Loebas stopte toen hij plots het geluid van potten en pannen hoorde, hij spitste zijn oren en stormde toen enthousiast naar de keuken. Daar ging hij zitten, naast mama en maakte van die smekende piepgeluidjes, nog steeds met zijn rode leiband in zijn muil. “Och, Loebas, ik kan je nu niet helpen. Zie je niet dat ik druk bezig ben, “ zei mama. “Hij wil wandelen,” zei Finn die was komen kijken. “Ja, hij moet dringend wandelen!” Mama zuchtte en veegde haar voorhoofd af met een ovenwant. “Wil jij een flinke Finn zijn en met Loebas gaan wandelen door de velden langs het bos?” Loebas spitste zijn oren en draaide zijn hoofd naar Finn. Daar waren die piepgeluidjes weer. “Ok, mama. Kom Loebas!”. Loebas was dolblij en sprong Finn bijna omver. “Zie wel dat je terug bent voor de zon ondergaat!” Riep mama nog voor Finn de voordeur achter zich dicht deed.


Hoofdstuk 2
​
Het was moeilijk om Loebas tegen te houden. De hond wou zo snel mogelijk naar zijn plekje aan de rand van het bos. De rode leiband was glibberig, want Loebas had erop zitten kauwen. Loebas trok Finn vooruit en samen renden ze heel hard naar het bos. De zon stond heel laag en kleurde de hemel rood. “Niet zo snel, Loebas! Straks vallen we nog!” riep Finn. Na een tijdje waren ze aangekomen aan de rand van het bos. Loebas had zijn favoriete boom gevonden en hief zijn achterpoot op. Finn vond het een vreemde boom. Hij was lang, slank en grijs. Het leek wel of er duizend ogen stonden op de stam en ze keken allemaal naar Finn. In het bos waren er veel van die bomen wist hij. Hier stond die ogenboom alleen en niet zo ver van een andere, heel oude, zwarte boom. Lang geleden was die bovenaan afgebroken. Er restte enkel nog de stam, breed en stevig met van die grote zwammen die er uit staken. Elfenbanken heten die. Finn wist dat, hij had dat op school geleerd. Toch zag de zwarte stronk er best eng uit, vond hij. De zon was nog maar een halve, rode cirkel die scherp afstak tegen de huisjes helemaal in de verte.
​
Hoofdstuk 3
​
Kom Loebas, we moeten naar huis! Straks is het helemaal donker!” Loebas echter had iets geroken en gehoord verder het bos in. Daar fladderde iets op een lage tak van een boom. “Wat is er? Wat heb je gezien?” De zonnestralen raakten niet meer tot aan het bos en Finn kon nauwelijks nog iets onderscheiden. “Het is niets, vast een duif die gaat slapen.” Loebas trok hard aan zijn leiband en Finn moest zijn hakken in de grond planten om niet meegesleurd te worden. De grond was echter heel drassig en centimeter per centimeter werd Finn het bos in getrokken. Loebas stopte plots en Finn viel bijna over hem in de modder. “Wat is het nou?” mompelde Finn stilletjes. En toen zagen ze beiden wat er op de tak zat.
​
​​
Hoofstuk 4
​
“Een fazant?”
Loebas blafte. Het klonk als een geweerschot in het donker.
De fazant verschoot zich een hoedje en fladderde er in paniek vandoor, dieper het bos in.
Loebas blafte wild enthousiast en trok zich los.
De leiband was immers heel glibberig en Finn voelde hem uit zijn handen glijden, zonder dat hij er iets aan kon doen.
De hond stoof er vandoor, als een pijl uit een boog, dwars door het bos achter de fazant aan.
“Loebas, nee! Kom terug! We moeten naar huis, bij mama!”
Finn keek achter zich. Er was enkel nog een fijne streep rood licht achter de horizon.
“Misschien kan ik hem nog snel terugvinden.” zei Finn tegen zichzelf. Hij zette zich recht en rende het donkere bos in.
​
Hoofdstuk 5
Na een tijdje was hij helemaal buiten adem en stopte even, midden in het bos.
Finn keek om zich heen.
Alle bomen leken ogen te hebben op hun stam en keken naar hem.
Finn vond het eng en wou dat Loebas bij hem was.
Hij wou naar huis, maar hij wist niet goed meer waar hij was.
Links van hem, uit zijn ooghoek zag hij plots iets bewegen.
Een schaduw. Het verdween al even snel in het struikgewas.
Het ritselde nog even na en dan was alles weer stil.
Finn keek om zich heen.
Het geblaf was gestopt.
“Loebas! Loebas, waar ben je? Kom terug”
De bomen dansten mee in de wind en de ogen keken hem aan.
“Loebas! Kom terug, ik ben bang! We moeten naar huis”
Stilte. Finn hoorde enkel zijn eigen ademhaling.
Plots sprong er iets uit het struikgewas!
Hoofdstuk 6
​
“Kiekeboe!”
Breed grijnzend, met opgeheven armen stond het voor Finn. Ogen waren wijd open gesperd, zijn huid had de kleur van
schors. Het haar van het wezen stond rechtop en leek op touw.
Finn verschoot zich een ongeluk en zette het op een lopen.
Hij maaide zich een weg met zijn armen zwaaiend door het bos.
De trol trok een beteuterd gezichtje en zei tegen zichzelf: “Waar hol jij nu naar toe?”.
Finn rende zo hard hij kon. De armen voor zich, gekruist voor zijn gezicht om alle twijgen tegen te houden.
Af en toe springend over een afgebroken tak of boomwortel.
Flink zijn evenwicht houdend over een afgebroken stam die daar lag.
En verder rennend, gelukkig gaf de maan al wat licht in het bos.
Wat was dat, wat had hij nu in godsnaam gezien?
Finn bleef verder rennen en keek even achter zich om te zien of hij achtervolgd werd.
Op dat moment struikelde hij over een steen en maakte een serieuze buiteling.
​
​
